Uit het diepe besef van niet-zelf volgt een spontaan geven, of integendeel: wordt de laatste kans van stervenden op realisatie ontnomen door het uitnemen van organen? Christelijke en islamitische tradities hebben ethische beginselen waardoor men huiverig staat tegenover orgaandonatie. Boeddhisten zijn vooral uit pragmatische overwegingen voorzichtig met orgaandonatie: het (karmisch) heil van gever en ontvanger is in het geding.
Het boeddhisme definieert het stervensmoment anders dan het westen, aldus Jean Karel Hylkema. En hij ziet dat als een tendens die tegen orgaandonatie pleit. Het westerse moment van sterven is het moment dat iemand haar of zijn laatste adem uitblaast of hersendood is.
Met name het Tibetaans boeddhisme kent een uitgebreide beschrijving van het stervensproces.
De voltooiing van de eerste hoofdfase van het sterven, het desintegreren van het materiële lichaam, valt samen met het westerse stervensmoment. Deze fase heet ‘de bardo van voor het moment van sterven’ waarbij er vier fasen zijn: het oplossen van het element aarde in het element water en vervolgens de elementen water in vuur, vuur in lucht, en lucht in ruimte. In de boeddhistische visie komen hierna nog twee hoofdfasen. Eerst is er het oplossen van het mentale lichaam dat zelf weer in drie fasen geschiedt, waarbij eerst alle agressie, daarna alle passie en ten slotte alle onwetendheid oplost. Deze fase eindigt in een tijdelijke black-out.
Vervolgens is er het desintegreren van het individuele bewustzijn, waarin het energielichaam van de stervende oplost. De stervende kan dan het heldere bronloze licht, dat in alle religies gekend wordt, ervaren en zoals de teksten dat zo prachtig noemen: ‘bij herkenning er in opgaan, zoals een kind van nature de moederschoot vindt’.
In alle fasen van het sterven is er een gewaarwording door de stervende. Een persoon die geoefend is in het Tibetaans boeddhisme kan deze gewaarwording gebruiken om alsnog tot realisatie, tot verlichting, te komen. Hylkema heeft persoonlijk in bijna-dood-ervaringen en uittredingservaringen deze kennis ervaren en ook herkende hij de fasen aan het sterfbed van anderen.
Deze boeddhistische kennis spreekt naar zijn zeggen tegen orgaandonatie. Het uitnemen van organen dient zo snel mogelijk na het vaststellen van de ‘westerse dood’ te geschieden en er is dan een gerede kans dat het gehele stervensproces van de acht onderfasen nog niet is voltooid. Hierdoor kunnen voor de donor kansen op realisatie verloren gaan.
donor – dana
Toch is Hylkema heel expliciet en positief in zijn mening over orgaandonatie. Hij heeft zijn lichaam, na zijn dood, ter beschikking gesteld van orgaandonatie, onder de voorwaarde dat hij bewust is overleden (volgens alle fasen van het stervensproces). Ook stelt hij graag de organen die hij bij voortzetting van zijn leven kan missen ter beschikking van anderen, als daardoor de kwaliteit van iemands leven aanzienlijk wordt verbeterd en hij het gevoel heeft dat de ontvanger daar ook (in boeddhistische zin) goed gebruik van zal maken. Hij zal graag iemands organen ontvangen, wanneer daardoor de kwaliteit van zijn leven zo verbeterd kan worden dat hij meer tijd voor studie en beoefening heeft en dit unieke leven als mens kan gebruiken om vorderingen op weg naar boeddhaschap te maken. Maar, weet hij: “In de praktijk is mijn keuze meer theoretisch dan praktisch. Inmiddels, twintig jaar na het opstellen van mijn codicil, zijn mijn organen te oud zijn voor transplantatie en zullen de nadelen van het ondergaan van een transplantatie voor mij niet meer opwegen tegen de voordelen van verbetering van de kwaliteit van mijn leven.”
Varamitra heeft nog geen donorcodicil. “Sterven doe je niet alleen,” zegt hij “er zijn vrienden en familie betrokken. En met name het afscheid nemen van iemand die al wel hersendood is maar nog niet echt dood is een uitermate ingrijpende gebeurtenis. Het moment van sterven wordt bij orgaandonatie bepaald door de kwaliteit van de organen en de beschikbaarheid van patiënten die wachten op een orgaan. Dat kan zowel betekenen dat het lichaam langer in leven wordt gehouden of dat het moment van afscheid nemen zich acuut kan aandienen.”
Henk Barendregt is persoonlijk voor orgaandonatie, zowel als voor ontvangst. Maar hij noemt nog een ander punt om in ogenschouw te nemen: het karmisch effect van het gedoneerd krijgen. Het ontvangen van een nier bijvoorbeeld, is niet karmaneutraal. “Karma ontstaat als het gevolg van genen en opvoeding en daar komt bij transplantatie nog een extra mogelijke oorzaak bij. Ons gemoed, met name stress, wordt sterk bepaald door de interactie tussen onze bijnier en de hypofyse. En stress beïnvloedt weer ons hele systeem.” Een orgaan ontvangen betekent dat men moet weten dat men een andere stressdrempel kan krijgen. “Orgaandonatie kan in principe tot een veranderde persoonlijkheid leiden, tot voor de persoon tot dan toe onbekend karma.”
‘mijn’ realisatie
Edel Maex en Varamitra wijzen beiden op de beoefening van het Bodhisattva ideaal, waarbij je jezelf beschikbaar stelt om alle levende wezens te redden. Vanuit dat perspectief gezien is orgaandonatie een goede zaak. Daarom ook vindt Edel Maex de stelling van Hylkema dat door voortijdig wegnemen van organen kansen op realisatie verloren kunnen gaan een contradictio in terminis. “Sinds wanneer is realisatie ‘mijn’ realisatie” vraagt hij zich af. “Het Bodhisattva ideaal betekent toch ook het opgeven van de eigen realisatie ten voordele van de realisatie van anderen?”
Varamitra vertelt over een legende over de vroegere levens van de Boeddha, waarin hij zijn lichaam beschikbaar stelt als voedsel voor een uitgehongerde tijger en haar welpen. Je zou kunnen zeggen dat de Boeddha hier een daad van ultieme onthechting en vrijgevigheid beoefent. Ook Maex komt met een legende als voorbeeld. De Guanyin legende is een Chinese boeddhistisch verhaal en vertelt hoe prinses Miaoshan haar oog en arm offerde om haar (zeer wreedaardige) vader te redden. Het is een uitdagend verhaal dat dateert uit een tijd waarin men niet kon vermoeden dat orgaandonatie ooit een technische mogelijkheid zou worden. Het verhaal gaat over prajna-karuna, over compassie die volgt uit wijsheid: uit het diepe besef van niet-zelf volgt een spontaan geven. Maex: “Eigenlijk is het voornaamste al gezegd als je etymologisch kijkt. ‘Donor’ is verwant aan de belangrijke boeddhistische deugd ‘dana’, geven.” Hij vertelt dat in Sri Lanka jonge monniken soms een nier afstaan voor transplantatie, als vorm van ‘dana’. In tegenstelling tot andere landen is verkoop van organen in Sri Lanka verboden, om misbruik tegen te gaan. Alleen familieleden en monniken mogen organen schenken. Maar, voor je zo’n daad kunt doen is er een basis van langdurige beoefening en vervolmaking van de zes paramita’s (deugden) nodig, benadrukt Varamitra. Het is geen rationele of sentimentele beslissing. Om als (aspirant) Bodhisattva een gezond orgaan te doneren, moet er een zekere mate van realisatie zijn, van onthechting en vrijgevigheid.
humaan
In België is volgens de wet iedere burger per definitie donor, tenzij hij bezwaar aantekent. Maex, die in Vlaanderen woont, is verrast dat een dergelijke vanzelfsprekendheid in Nederland een probleem blijkt te zijn. In Nederland staat slechts 18% van de volwassenen als orgaandonor geregistreerd. Een gelijk percentage heeft zich laten registreren als tegen het donorschap en het merendeel van de volwassenen heeft niets bepaald. Maex vindt er absoluut niets mis mee, als de staat ervan uitgaat dat mensen bereid zijn tot orgaandonatie, tenzij het tegendeel blijkt. Iedereen kan expliciet vast laten leggen dat hij tegen orgaandonatie is. “Als ik morgen doodgereden word, dan kan ik mijn nieren niet langer gebruiken. Als er niets gebeurt zullen ze op heel korte tijd stoppen met werken en afsterven. Als ze voor iemand anders levensreddend kunnen zijn, vind ik het prima dat de staat er van uit gaat dat ik humaan genoeg ben om die ander dat te gunnen.”
Hylkema, Barendregt en Varamitra, allen Nederlanders, zijn tegen het Belgische systeem. Varamitra vindt het zelfs volstrekt ontoelaatbaar: “Er wordt volledige voorbijgaan aan het zelfbeslissingsrecht van de mens en vooral ook dat het lichaam en de mens meer is dan een rationeel rondwandelende verzameling van organen. Respect voor het leven en geen schade (fysiek of emotioneel) toebrengen aan anderen zou het uitgangspunt moeten zijn. Ik blijf erbij dat iemand zelfstandig en expliciet moet hebben aangegeven dat hij/zij zijn organen beschikbaar stelt.” En Barendregt voegt toe: ”Iemand die niet reageert verleent daarmee nog niet zijn of haar toestemming. Orgaandonatie kan tegen het waardesysteem zijn van die persoon of van diens naasten.” Wat Barendregt wel verplicht zou willen stellen is dat de wens organen te ontvangen wordt gekoppeld aan de verplichting om na het overlijden organen te geven.
stimuleren
Minister van Volksgezondheid Hans Hoogervorst verweet moslims dat zij vanwege hun geloof wel organen mogen ontvangen, maar niet willen afstaan. De Turks-islamitische organisatie Milli Görüs startte daarop een donorproject, organiseerde informatiebijeenkomsten, maakte een video over moslims die organen hebben ontvangen en reikte donorcodicils uit na het vrijdagmiddaggebed. Ligt zoiets ook op de weg van boeddhistische organisaties?
Hylkema vindt niet dat het op de weg van het (georganiseerde) boeddhisme ligt leden van de achterban tot bepaalde keuzen te stimuleren, anders dan aan te bevelen hier goed over na te denken. Tegelijkertijd kan Hylkema zich moeilijk voorstellen dat iemand die denkt boeddhist te zijn, niet uit eigen beweging donor wordt. Ook Varamitra vindt het onderwerp zeker het bespreken waard met Sanghagenoten of je leraar. Maar er mag absoluut geen sprake zijn van groepsdwang in de zin van dat je alleen maar een ‘goede boeddhist’ bent als je voor orgaandonatie bent. Waar het om gaat is dat men de keuze zorgvuldig maakt en dat deze keuze past in de eigen beoefening. Maex denkt dat religies wel degelijk hun stem kunnen gebruiken. Zij hebben de taak het goede in de mens te cultiveren. Boeddhistische organisaties doen niet anders dan oproepen tot prajna-karuna. Dat is wezenlijk voor het boeddhisme. Maar ook hij benadrukt dat boeddhisme van nature niet dogmatisch is of moralistisch. Prajna-karuna is niet iets wat ‘zou moeten’. Het is iets wat groeit doorheen de beoefening van de dharma. De taak van de boeddhistische vereniging is dus niet te moraliseren of voor te schrijven hoe te handelen, maar de beoefening van wijsheid en compassie mogelijk te maken. Maar als een beoefenaar van het boeddhisme de vraag stelt: “Is het goed om te geven?” ligt het antwoord voor de hand: “Ja”.